Elf jaar geleden ging ik de studio in om een cd op te nemen. Ik had een handvol liedjes, was kersvers als songwriter en zo groen als de eerste grasspriet in de lente – en had geen flauw idee wat ik wilde, hoe het moest klinken, of wie ik was. (Ik zou je best willen vertellen waarom ik in vredesnaam een album maakte op dat punt in mijn leven, maar dat is een heel ander verhaal voor een volgende keer). Daarbij was ik erg onzeker over mijn gitaarspel en stem, dus mijn voornaamste zorg was dat het allemaal zuiver en foutloos was. Dat lukte best – het stond er keurig op. Toch hoorde ik met mijn ongeoefende maar perfectionistische oren dat er iets ontbrak. Mensen waren vaak heel enthousiast over mijn live performance, tot tranen toe geroerd zelfs – maar als ik naar de opnames luisterde kon ik eigenlijk niet begrijpen waarom. Het klonk niet slecht en de nummers hadden heus wel potentie, maar het geheel had qua geluid weinig diepgang. De mix was netjes, braafjes. Ik probeerde meer diepte te creëren met extra stemmetjes, maar dat zorgde alleen maar voor meer gekunsteld perfectionisme (dus liet ik die maar weer weg). En ik wist niet waarom, maar ik was lang niet zo trots op het eindresultaat als ik graag had willen zijn. Het was oké, maar het was niet wat het had kunnen zijn. De ironie was dat ik dankzij dat eeuwige perfectionisme jarenlang met gekrulde tenen naar die plaat geluisterd heb – nadat ik er eerst jarenlang helemaal niet naar geluisterd had. En ik begreep nog steeds niet hoe het kwam.
Nu sta ik opnieuw in de studio. Na een proces van jaren – waarin ik geconfronteerd werd met mijn eigen perfectionisme, maar ook met mijn fixed mindset – schrijf, zing en speel ik weer. Ik ben rijper geworden en technisch beter, dat zeker. En als ik nu vind dat ik ergens niet goed in ben en ik baal daarvan, dan ga ik oefenen, in plaats van alleen maar roepen dat ik er niet goed in ben. Maar ik heb ook geleerd dat overdreven perfectionisme ten koste gaat van authenticiteit, en dat het nu juist de authentieke imperfectie is die raakt in de muziek (in alles, eigenlijk). Dat muziek een reflectie is van de naakte ziel van de schrijver en van de performer, en dat het juist de niet-perfecte menselijkheid is die resoneert met de luisteraar.
Dat maakt iets creëren een heel kwetsbaar ding – ik bedoel, je naakte ziel met de wereld delen is nogal wat. Vooral in een wereld die niet altijd even vriendelijk is voor naakte zielen. En achteraf gezien was dat voor een groot deel wat mij in de weg zat destijds. Ik heb de kans om iets excellents te maken opgeofferd voor veiligheid. Ik durfde mezelf niet aan je te laten zien – ik wilde alleen iets delen als het perfect was (en juist daarom was het dat niet). Om mezelf singer-songwriter of artiest te noemen, moest ik die titel op zijn minst verdienen, vond ik. Dat het is wie ik ben, ongeacht hoe vals ik zing, dat kwam niet bij me op. Dat de liedjes die ik schreef juist vroegen om die kwetsbare imperfectie, dat durfde ik niet eens te denken.
Oefenen tot de vellen aan mijn vingers hangen, zingen vanuit mijn ziel, vertrouwen op de muze en imperfect durven zijn zoals ik ben. Rauw, eerlijk, kwetsbaar. Van daaruit vertrek ik deze keer. Ik wil mijn liedjes niet in de weg zitten, maar ze de bedding geven om ze te laten stromen. Is het resultaat belangrijk? Absoluut. Ik wil nog steeds graag dat het goed is. Als jij mijn muziek aanzet dan hoop ik dat je geraakt wordt. Maar ‘goed’ betekent niet per sé ‘foutloos’. Het betekent echt. Zodat je mij hoort als je op play drukt, en niet het resultaat van een eindeloze poging iets te maken wat ‘goed genoeg’ is. Voor een perfectionist is het dat nooit. Dat gezegd hebbende zal het je wellicht niet verbazen dat ik nog steeds niet zo heel goed ben in niet perfect willen zijn – maar ik oefen, weet je, ik oefen.